‘Als iets Etty Hillesum typeert, dan is het wel dat ze niet in een hokje te vangen is.’ Dat is ook het laatste wat Judith Koelemeijer met haar boek zou willen. ‘Mensen moeten zelf maar tot een oordeel komen over wie ze was.’
Op een ochtend in de nazomer van 2012 krijgt schrijfster Judith Koelemeijer een email van uitgever Geurt Gaarlandt. Hij was de man die eind jaren zeventig de volgeschreven schriften van Etty Hillesum op zijn bureau kreeg, en er als enige uitgever brood in zag. Een bloemlezing uit de dagboeken van Hillesum verscheen in 1981 onder de titel Het verstoorde leven. Vooral het onafhankelijke denken van de in 1943 in Auschwitz vermoorde Etty heeft ervoor gezorgd dat het boek een ware hype werd, tot ver buiten Nederland. In NRC zette J.R. Heldring boven zijn column: ‘De heilige van het Museumplein’. Mede namens de stichting die de nalatenschap van Hillesum beheert, vraagt Geurt Gaarlandt nu aan Judith Koelemeijer of ze misschien belangstelling heeft om een biografie van Etty te schrijven.

‘Ik weet eigenlijk niet waarom ik gevraagd ben,’ vertelt Koelemeijer (55) aan de eettafel in haar Amsterdamse bovenwoning. ‘Misschien hadden ze mijn boeken gelezen? Als twintiger las ik De nagelaten geschriften van Etty Hillesum, een eerste uitgave van het volledige werk. Ik was er zeer van onder de indruk. Aan Gaarlandt liet ik weten dat ik het heel graag zou willen doen, maar dat ik mijn boek Hemelvaart nog af wilde maken. Bovendien was ik zwanger van mijn dochter. Ik ben Gaarlandt en de stichting heel erg dankbaar dat zij zo veel geduld met mij hebben gehad.’
Judith Koelemeijer debuteerde in 2001 succesvol met Het zwijgen van Maria Zachea, waarvan meer dan 350.000 exemplaren werden verkocht. In 2008 verscheen haar tweede boek, Anna Boom, dat zich gedeeltelijk afspeelde in de Tweede Wereldoorlog en waarvoor zij zich ook verdiepte in de Joodse geschiedenis. Tien jaar lang deed ze onderzoek naar het leven van Etty Hillesum. Afgelopen dinsdag is het boek gepresenteerd in het Concertgebouw, met uitzicht op het raam waarachter Etty haar dagboeken schreef. ‘Onderzoek kun je niet afdwingen, en ik heb echt de tijd gekregen die ik nodig had. Ik ben naar Israël gereisd, Amerika en uiteindelijk ook naar Auschwitz om alle puzzelstukjes bij elkaar te krijgen.’
Wat was de belangrijkste vraag bij uw onderzoek?
‘Etty is inmiddels tamelijk beroemd, maar veel basale vragen over haar leven waren nog onbeantwoord. Het onderzoek dat gedaan was, richtte zich er vooral op hoe we haar teksten kunnen lezen en interpreteren, vaak voortbordurend op de wetenschappelijke uitgave van haar dagboeken. Maar wie was nu precies haar Russische moeder? En was Etty wel zo’n briljante studente als altijd gedacht wordt? Als journalist moet je ook je beperkingen kennen, ik was een soort manager van een onderzoeksproject en heb specialisten gevraagd me te helpen. Ik heb erg veel gehad aan het onderzoekswerk van anderen, zoals historica Erika Prins en de Russisch sprekende onderzoekers Remco Reiding en John Stienen Ik voegde de onderzoeksresultaten samen tot scènes, tot een verhaal, een nieuw verhaal.’
De ondertitel van uw boek is: Het verhaal van haar leven. Waarom niet gewoon: biografie?
‘Ik wilde dat niet. Het leven van Etty is een onvoltooid leven, ze is gestorven voor haar dertigste. Er is ook geen gepubliceerd werk van haar, de dagboeken wilde ze op een bepaald moment zelfs weggooien. Ze besefte wel dat ze na de oorlog nodig konden zijn om zich te kunnen herinneren wie ze daarvoor was geweest.’
Wat voor vrouw heeft u leren kennen?
‘Heel bepalend voor mij was de ontdekking van een brief uit 1936. Daarin schrijft ze vanuit Knokke aan een vriendin: “Ik ben zojuist met mijn beroemde kamelengang de boulevard afgehobbeld.” Ze was vrij klein, mollig en waggelde een beetje. Ze mocht bij de weduwnaar Han Wegerif wonen als ze wat huishoudelijk werk voor hem deed, maar hij moest haar nog wel uitleggen hoe je een bed opmaakt. Ze had iets heel intens, leek wel op haar Russische moeder, maar het is te simpel om te zeggen dat het de Russische geest was. Etty werd maar 29 jaar, maar ze was qua geest veel ouder.’
Etty had relaties met meerdere mannen tegelijk. Ze vond ook dat de liefde te groot was om exclusief met één persoon te delen. Hoe moeten we dat zien?
‘De relatie met Han Wegerif, 35 jaar ouder, was heimelijk, daar hoorden haar vrienden pas van toen ze het dagboek lazen. In de jaren dertig verkeerde Etty in bohemienachtige kringen, antifascisten, een kleine groep, heel links georiënteerd, met veel interessante figuren. Jongeren die opgegroeid waren met witte linnen servetten, domineeskinderen ook, en nu een wc-rol op tafel zetten. In die groep had men een lossere seksuele moraal, vergelijkbaar met wat later in de jaren zestig breder leefde.’
De ontmoeting met handlezer Julius Spier is bepalend voor haar geweest. Daarna is ze ook met geloof bezig gegaan. Hoe zit dat precies?
‘Etty was diepreligieus. Dat zit wat complexer dan dat het door Spier kwam. Haar familie was weliswaar niet-religieus Joods, maar het is een mythe dat ze er niets aan deden. Haar moeder kwam uit een sjtetl en haar vader uit de Amsterdamse Jodenbuurt. Het gezin was niet vervreemd van hun Joodse achtergrond. Sabbat werd gevierd, haar broers Jaap en Mischa deden bar-mitswa. Etty heeft de traditie echt wel meegekregen. Als de Jodenvervolging vorm krijgt, zegt ze: ik wil het lot van mijn volk delen. Dat zeg je niet als je je niet verbonden voelt met het Jodendom.’
Op een gegeven moment is ze het Nieuwe Testament en Augustinus gaan lezen.
‘Je kan zeggen dat het geloof bij haar herleefde door de ontmoeting met Spier. Hij was ook Joods, en stond onder invloed van hun gezamenlijke vriendin Tide, die aanhanger was van de Oxfordbeweging. Spier was geboeid door dat volstrekt eerlijke oprechte geloof. Door haar ging Spier het Nieuwe Testament lezen, Mattheüs bijvoorbeeld, en 1 Korinthe 13. Dat inspireerde Etty ook om daarmee bezig te zijn. Ze ontwikkelde een volstrekt uniek godsbegrip. God was niet een buiten haarzelf gestelde macht die wikte en beschikte, zij noemde God: het goede in mezelf, dat ik bij gebrek aan iets anders God noem. Soms schrijft ze in de dagboeken ook in de jij-vorm, ze richt zich dan direct tot God. In de zomer van 1942, als de Joden in het nauw gedreven worden, schrijft ze: “Jij kunt er niets aan doen. Het zijn mensen die hier verantwoordelijk voor zijn.” Het is bijzonder dat ze het zo zag.’
Op een gegeven moment vertelt ze iets over een SS-er die maar staat te schreeuwen.
‘Een beroemd verhaal inderdaad. Dat was op een kantoor waar ze iets moesten regelen. We werden aangeschreeuwd, schrijft ze, door een zenuwachtige jongeman. “Hoe is dat gekomen bij jou, heeft je vriendinnetje je verlaten?” Het liefst was ze ter plekke een psychische behandeling begonnen. Ze stond boven alle haat. Dat moet je je in die tijd proberen voor te stellen, de stad gonsde van de razzia’s. Er was veel haat in de stad, maar Etty schrijft dat dat het antwoord niet is. Als wij net zo haten als zij, dan komen we als mensheid nooit verder. Je zal 27 jaar zijn, je leven wordt direct bedreigd, en toch zeg je: maar het gaat niet om mij. Ze dacht vanuit het collectief, ze liet zich niet beheersen door angst.’
Was ze ook tegen verzet?
‘Ze wilde zelf niet onderduiken, hoewel ze het van verschillende kanten aangeboden kreeg, maar ze wilde dat niet opleggen aan een ander. Haar diepe overtuiging was dat ze als Joden gevangen zaten in massaal noodlot, een gedeeld lot. Als je onderduikt, hoe moet je daarna dan verder leven? Daar is ze later wel op aangevallen, ook vanuit Joodse kring. Ik heb in mijn boek bewust geen oordeel willen geven over haar denkbeelden. Hopelijk is het een literair boek geworden, dat ook laat zien hoe ongerijmdheid het leven vaak is. Mensen moeten zelf maar tot een oordeel komen over wie zij was.’
U heeft ook Auschwitz bezocht, met de vraag hoe ze aan haar einde is gekomen. Hoe was het om daar te zijn met Etty’s lot in gedachten?
‘Het was gruwelijk, ik heb er weken niet van geslapen. Daar hield alles op, mijn verbeelding ook. Ik vond er ook geen woorden meer. Er liggen veel vragen rond het einde van Etty, waar ik niet te veel over wil zeggen. Mensen moeten het boek maar lezen. Hoe het ook gegaan is, ik wilde wel vertellen hoe het daar sowieso ging, ook met andere slachtoffers. Dat hoofdstuk heb ik direct na thuiskomst geschreven, om er later niet opnieuw diep doorheen te hoeven gaan.’
Waarom zouden mensen van nu het werk van Etty moeten lezen?
‘Het is tijdens mijn onderzoek alleen maar actueler geworden. Het is weer oorlog in Europa, dat konden we ons lange tijd niet voorstellen. De retoriek van de haat vlamt aan alle kanten weer op. Steeds meer mensen komen in het nauw, onder andere door de stijgende gasprijzen. Er is veel onzekerheid en angst, groepen komen tegenover elkaar te staan. Er zijn politici die de haat willen mobiliseren en zo de democratie ondermijnen. Ik wil geen parallellen trekken met de tijd van de Tweede Wereldoorlog, dat is gevaarlijk. Maar Etty’s verzoenende stem is extra welkom. Zij zegt dat haat geen antwoord kan zijn, het heeft geen zin elkaar te beschuldigen. Zij inspireert om niet steeds bozer te worden. Stel je open voor een ander. Dat kan iets heel kleins zijn, een vriendelijk woord is soms al genoeg. We moeten er samen uit zien te komen.’
Wat heeft het met uzelf gedaan om zo intensief met Etty Hillesum te leven?
‘Dat vind ik moeilijk te zeggen, het klinkt zo snel aanmatigend. Ze inspireert me in mijn streven, en daarin faal ik voortdurend, net als iedereen, om het goede te doen. Een beetje aardig zijn. En als het me niet lukt, dan klinkt haar stem in mijn hoofd. Ik ben niet religieus geworden, maar Etty’s denken is wel een referentie voor me. Zoals Etty vaak zegt: we kunnen het toch allemaal dragen? Ik kan ook in de stress schieten, in paniek raken van alles wat er speelt. Dan blijkt er meer ruimte in jezelf dan je had gedacht. In Etty’s tijd werd je ruimte aan alle kanten beperkt, elke dag verloor je terrein. Dan vindt zij innerlijk zo’n enorme vrijheid, dat is heel inspirerend. En ze blijft de schoonheid van het leven zien, de natuur, de liefde.’
Arie Kok